
Jurisprudentie
AO0673
Datum uitspraak2003-12-15
Datum gepubliceerd2003-12-22
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Zwolle
Zaaknummers215422 HA VERZ 03-1083
Statusgepubliceerd
SectorSector kanton
Datum gepubliceerd2003-12-22
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Zwolle
Zaaknummers215422 HA VERZ 03-1083
Statusgepubliceerd
SectorSector kanton
Indicatie
kantonzaak, verzoek ontbinding arbeidsovereenkomst afgewezen.
Uitspraak
R E C H T B A N K Z W O L L E
sector kanton - locatie Lelystad
zaaknr.: 215422 HA VERZ 03-1083
datum : 15 december 2003
BESCHIKKING
OP EEN VERZOEK TOT ONTBINDING VAN DE ARBEIDSOVEREENKOMST
in de zaak van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
KONINKLIJKE TPG POST B.V.,
gevestigd en kantoorhoudende te 's-Gravenhage,
verzoekende partij, verder te noemen werkgeefster,
gemachtigde mr. P.A. Boontje, advocaat te Amsterdam,
tegen
[WERKNEMER],
wonende te [Woonplaats],
verwerende partij, verder te noemen werknemer,
gemachtigde mr. S. Mathoerapersad, advocaat te Amsterdam.
De procedure
De kantonrechter heeft kennis genomen van:
- het verzoekschrift
- het verweerschrift.
De mondelinge behandeling is gehouden op 1 december 2003.
Verschenen zijn:
-namens werkgeefster: haar gemachtigde voornoemd en mevr. mr. J.C. van der Linden, juriste
bij werkgeefster, alsmede R.J. Jonk, personeelsadviseur bij werkgeefster;
-werknemer voornoemd alsmede zijn gemachtigde.
Het geschil
Het verzoek van werkgeefster strekt tot ontbinding van de tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst op grond van gewichtige redenen, bestaande in een verandering in de omstandigheden van dien aard dat de arbeidsovereenkomst billijkheidshalve dadelijk of na korte tijd behoort te eindigen.
Werknemer heeft de vordering betwist.
De vaststaande feiten
Tussen partijen staat als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken -mede op grond van de inhoud van de overgelegde producties, voorzover niet betwist- het volgende vast:
1.1.
Op 1 januari 1979 is werknemer, thans 50 jaar oud, bij Koninklijke PTT Post B.V. (rechtsvoorgangster van werkgeefster) in dienst getreden als postbode. In oktober 1990 heeft hij een administratieve functie gekregen. In maart 2001 is hij gestart met de opleiding tot groepsleider binnen de onderneming van werkgeefster. Dit betrof een training on the job. In die hoedanigheid was hij laatstelijk werkzaam tegen een salaris van € 2.149,35 bruto per maand.
1.2.
In december 2002 hebben partijen in gezamenlijk overleg besloten voormelde opleiding te staken omdat werknemer niet over de capaciteiten bleek te beschikken om als groepsleider te kunnen functioneren.
1.3
Werknemer is in januari 2003 aangemeld bij Job Consult -het herplaatsingbureau van werkgeefster- voor het vinden van een alternatieve functie, intern dan wel extern. Er is toen een herplaatsingsprognose van 6 à 7 maanden gegeven.
1.4
Partijen hebben op 1 mei 2003 een vaststellingsovereenkomst gesloten. Kort gezegd behelst die overeenkomst de afspraken dat partijen zich tot de kantonrechter zullen wenden met het verzoek om op neutrale gronden hun arbeidsovereenkomst per 1 september 2003 te ontbinden, dat aan werknemer in het kader van de beëindiging geen vergoeding wordt toegekend en dat wanneer de de beschikking van de kantonrechter een andersluidende inhoud mocht hebben dan hetgeen partijen zijn overeengekomen, niettemin de tussen partijen gemaakte afspraken gelden. Voorts wordt daarbij bepaald dat wanneer het onverhoopt niet tot een ontbinding komt partijen met elkaar in gesprek gaan, teneinde alsnog tot een beëindiging van de arbeidsovereenkomst onder dezelfde condities als bepaald in de vaststellingsovereenkomst te komen.
Standpunt van werkgeefster
2.1
Werkgeefster voert aan, voorzover van belang, dat zij bij de totstandkoming van de vaststellingsovereenkomst alle zorgvuldigheid in acht heeft genomen die van haar verwacht mocht worden. Na ondertekening van de overeenkomst is werknemer daar tot 6 augustus 2003 ook niet meer op teruggekomen. Nu beëindiging per 1 september 2003 niet meer mogelijk is, dient een beëindiging in de geest van de vaststellingsovereenkomst tot stand te komen. Werknemer weigert daaraan zijn medewerking te verlenen. Dit rechtvaardigt ontbinding. Voorts is werknemer gedurende 9 maanden in de gelegenheid gesteld om zich te oriënteren op de arbeidsmarkt, waarbij hij begeleiding heeft gehad van Job Consult alsmede onbetaald verlof. Daarbij komt dat werkgeefster geen alternatieve functie voor hem heeft. Ook deze omstandigheden rechtvaardigen een ontbinding. Bovendien bestaat er gezien al hetgeen is voorgevallen geen voldoende basis meer voor verdere vruchtbare samenwerking.
Standpunt van werknemer
2.2
Werknemer voert aan, voor zover van belang, dat er geen sprake is van een verandering in de omstandigheden die ontbinding rechtvaardigt. Dat zijn opleiding tot groepsleider is mislukt komt voor risico van werkgeefster, mede nu hij 24 jaren goed heeft gefunctioneerd. Dat hij zich niet gehouden acht aan de vaststellingsovereenkomst, rechtvaardigt evenmin ontbinding. Hij heeft de vaststellingsovereenkomst vernietigd. Er is sprake van misbruik van omstandigheden.
De beoordeling
3.1
De kantonrechter heeft zich op basis van de door partijen gegeven informatie ervan vergewist dat het verzoek geen verband houdt met enig verbod tot opzegging van de arbeidsovereenkomst.
3.2
De kantonrechter is van oordeel dat te dezen geen sprake is van een verandering van omstandigheden die van dien aard is, dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen behoort te eindigen. Daartoe wordt het volgende overwogen.
3.3.
Vaststaat dat werknemer thans bijna 25 jaren bij werkgeefster in dienst is. Voorts wordt ervan uitgegaan dat werknemer tot aan de aanvang van zijn opleiding tot groepsleider in maart 2001 steeds goed heeft gefunctioneerd. Werkgeefster heeft op het laatste moment van de mondelinge behandeling van het verzoekschrift nog wel aangevoerd dat het dienstverband niet steeds vlekkeloos is geweest, maar dat is verder op geen enkele wijze toegelicht, laat staan geadstrueerd.
Voorts was werknemer toen het "traject" tot groepsleider in december 2002 werd beëindigd volgens werkgeefster nog slechts in de opleiding en was van een definitieve aanstelling tot groepsleider dus nog geen sprake.
Tevens staat vast dat, hoewel werkgeefster aarzelingen had over een succesvolle afronding van de opleiding van werknemer tot groepsleider -zulks omdat het testbureau dat het assessment had gedaan op bepaalde onderdelen een voorbehoud had gemaakt en omdat een eerdere opleiding van werknemer tot groepshoofd was mislukt-, werkgeefster desondanks werknemer in de gelegenheid heeft gesteld de opleiding te gaan volgen.
Voorts staat vast dat werknemer thans 50 jaren oud is, dat hij fysieke beperkingen ondervindt en dat zijn opleiding gering is; zijnde allemaal omstandigheden waardoor het naar het oordeel van de kantonrechter, mede gelet op de huidige, slechte situatie op de arbeidsmarkt, moeilijk zal zijn voor werknemer om een andere voor hem geschikte baan te vinden. Dit laatste blijkt ook al uit het feit dat werknemer over de periode januari tot en met september 2003 in totaal 24 keer heeft gesolliciteerd op voor hem passende functies en dat hij telkens nul op het rekest heeft gekregen.
Ook staat vast dat werkgeefster toen zij de vaststellingsovereenkomst met werknemer aanging geopteerd heeft voor de beëindigingsdatum van 1 september 2003, mede omdat het haar verwachting was dat werknemer vóór die datum een nieuwe baan gevonden zou hebben, dat die verwachting echter niet is uitgekomen en dat dit laatste -zo is wel gebleken- niet aan werknemer verweten kan worden. Hij heeft zich immers voldoende inspanningen getroost om weer aan de slag te komen.
Al deze feiten en omstandigheden in overweging nemende is de kantonrechter van oordeel dat het standpunt van werkgeefster dat een beëindiging van der partijen arbeidsovereenkomst in de geest van de vaststellingsovereenkomst tot stand moet komen en dat, nu werknemer weigert aan die beëindiging mee te werken, sprake is van een ontbinding rechtvaardigende verandering in de omstandigheden, niet redelijk is. Dit standpunt getuigt naar het oordeel van de kantonrechter, al genoemde feiten en omstandigheden in beschouwing nemende, niet van een goed werkgeverschap. De strekking van de vaststellingsovereenkomst -beëindiging per 1 september 2003- en de omstandigheid dat volgens werkgeefster die overeenkomst op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, doen daar niet aan af, net zo min als het feit dat werknemer vanaf 1 januari 2003 betaald verlof heeft genoten. Dit klemt te meer nu de vaststellingsovereenkomst voor werknemer bijzonder nadelige gevolgen heeft. Zo wordt werknemer daarbij beperkt in zijn mogelijkheid om inhoudelijk verweer te voeren in de ontbindingsprocedure, hetgeen afbreuk doet aan het beschermingskarakter van het ontslagrecht. Bovendien komt werknemer ingevolge die overeenkomst in het geheel geen vergoeding toe en kan -volgens die overeenkomst- een eventueel andersluidende beschikking van de kantonrechter daar niets aan afdoen, terwijl werknemer, gelet op de omstandigheden van het geval, bij toepassing van de kantonrechtersformule een aanzienlijke vergoeding zou hebben gekregen.
Het door werkgeefster ingenomen standpunt dat beëindiging van de arbeidsovereenkomst in de rede ligt, is temeer onredelijk nu niet aannemelijk is geworden dat werkgeefster, naar zij heeft aangevoerd, geen andere passende functie voor werknemer heeft. Het is een feit van algemene bekendheid dat werkgeefster één van de grootste werkgeefsters in Nederland is, terwijl bovendien de functies waarvoor werknemer in aanmerking zou kunnen komen louter administratief van aard zijn en dus niet gespecialiseerde functies betreffen. Werkgeefster heeft weliswaar overgelegd een overzicht van de 24 vacatures waarop werknemer gesolliciteerd heeft, uit welk overzicht werkgeefster de conclusie trekt dat er weinig vacatures op het niveau van werknemer bij haar aanwezig zijn, maar dat overzicht legt nauwelijks gewicht in de schaal. Uit dat overzicht blijkt dan wel dat werknemer slechts op 2 interne vacatures heeft gesolliciteerd, maar naar de heer Jonk, personeelsadviseur bij werkgeefster, ter zitting heeft verklaard, zijn er wel degelijk vacatures op het niveau van werknemer bij werkgeefster voorhanden. Het had dan ook van werkgeefster verwacht mogen worden, mede in het licht van de omstandigheden dat werknemer al bijna 25 jaren bij haar in dienst is en dat hij slechts tijdens een opleiding heeft gedisfunctioneerd, dat zij zich actief zou hebben opgesteld teneinde een andere functie binnen haar eigen onderneming voor werknemer te vinden. Bovendien had van haar verwacht mogen worden dat zij hem bij interne vacatures voorrang zou hebben verleend. Dat heeft werkgeefster echter niet gedaan. Zo heeft Jonk ter terechtzitting bevestigd de stellingen van werknemer dat het initiatief tot het zoeken van een andere baan geheel aan werknemer is overgelaten en dat hij bij de 2 interne vacatures "gewoon" moest concurreren met andere interne kandidaten. Werkgeefster kan zich in redelijkheid dan ook niet op het gemelde overzicht beroepen. Dat er binnen de onderneming van werkgeefster geen ander passende, vacante functie voor werknemer voorhanden is dan wel op termijn zal komen, is te meer onaannemelijk nu werknemer steeds de bereidheid heeft getoond eventueel in salaris te willen teruggaan en ook buiten het rayon waarin hij tot dusverre werkzaam is geweest, te willen werken.
De conclusie van het vorenstaande is dan ook dat de omstandigheid dat werknemer geen medewerking wenst te verlenen aan een beëindiging in de geest van de vaststellingsovereenkomst niet een omstandigheid van zodanige aard is, dat ontbinding van de arbeidsovereenkomst gerechtvaardigd is.
3.4.
Op grond van hetgeen hiervoor in rechtsoverweging 3.3 is overwogen houdt ook het betoog van werkgeefster dat er sprake is van een ontbinding rechtvaardigende verandering in de omstandigheden, hierin bestaande dat werknemer 9 maanden onder begeleiding van werkgeefster in de gelegenheid is gesteld met betaald verlof naar een ander baan uit te zien en dat het van werkgeefster daarom niet gevergd kan worden dat zij terugkeert naar de situatie van eind 2002, geen stand.
3.5
Werkgeefster heeft tenslotte nog aangevoerd dat op grond van al hetgeen zij betoogd heeft er geen voldoende basis meer is voor verdere vruchtbare samenwerking met werknemer en dat werknemer door de gehele gang van zaken het vertrouwen van werkgeefster te zeer beschaamd heeft. Ook in deze algemene stellingen wordt werkgeefster niet gevolgd. Wiens vertrouwen precies dan wel geschaad zou zijn, is gesteld noch gebleken. Voorts is door werkgeefster ook niet weersproken de stelling van werknemer dat hij met niemand binnen de onderneming van werkgeefster op slechte voet zou leven, laat staan dat gebleken is dat dit het functioneren van werknemer dan wel dat van de onderneming van werkgeefster op enigerlei wijze zou beïnvloeden. Waarom een verdere vruchtbare samenwerking niet meer tot de mogelijkheden behoort kan dan ook niet worden ingezien.
3.6
Al het vorenstaande leidt tot de conclusie dat niet gebleken is van veranderingen in de omstandigheden, die van dien aard zijn, dat het billijk is dat de arbeidsovereenkomst wordt ontbonden. Het ontbindingsverzoek zal dan ook worden afgewezen. Het eveneens tussen partijen gevoerde debat over een eventuele vergoeding behoeft derhalve geen bespreking meer.
3.7
Werkgeefster zal als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten worden verwezen.
De beslissing
De kantonrechter:
- wijst het verzoek af;
- veroordeelt werkgeefster in de kosten van de procedure. Deze kosten worden, voorzover tot op heden aan de zijde van werknemer gevallen, bepaald op € 360,00.
Aldus gegeven door mr. M.J.C.M. Manders , kantonrechter te Lelystad, en uitgesproken in de openbare terechtzitting van 15 december 2003, in tegenwoordigheid van de griffier.